A Scilly Story

Soms maak je als reisleider een mooie reis en wil je een reisverslag maken. Maar wat nou als één van de deelnemers veel sneller is en een mooi verslag heeft gemaakt. Dan kan je die toch beter overnemen. Lees hieronder het verslag van Toon Vernooij dat hij schreef voor ‘De Kruisbek’ van de Vogelwacht Utrecht over de reis naar de Isles of Scilly in augustus 2024.

De Isles of Scilly zijn een wonderlijke plek. Kleine, schaars begroeide eilandjes, niet hoger dan 35 meter boven zeeniveau, waarvan de bodem grotendeels uit hard graniet bestaat, veel meer is het niet. Ze liggen op een kilometer of 40 uit de kust ten zuidwesten van Land’s End in Cornwall, voor liefhebbers van interessante trekvogels een uitgelezen plek.
Zeevogels passeren in augustus en september op hun route door de Ierse Zee bijna vanzelf de wateren rond de Isles of Scilly. En wat later in het seizoen – oktober, november – zijn de eilanden voor uit de koers geraakte Amerikaanse soorten het eerste stukje land waar ze uitgeput neer kunnen vallen. Ook Palearctische trekvogels uit Noordwest-Europa, Siberië en het arctisch gebied belanden regelmatig op de Scillies.
Dat alles, samen met het milde Atlantische klimaat, maakt deze idyllische eilandengroep voor vogelaars – en rustzoekende niet-vogelaars – de ‘place-to-be’. De reis vanuit Nederland met Eurostar en British Rail via Londen naar Penzance en met de ferry van Penzance naar St. Mary’s kost al gauw anderhalve dag, waar ik wel bij moet aantekenen dat de treinreis door Zuid-Engeland en de overtocht met de Scillonian III op zichzelf al een aangenaam tijdverdrijf zijn.

Mild klimaat
Het betrekkelijk geringe formaat maakt de eilanden makkelijk te verkennen. Het grootste eiland, St. Mary’s, meet slechts16 km2 , de andere eilanden zijn nog kleiner en met een beetje moeite loop je ze in een halve dag rond. De onderlinge afstand tussen de eilanden is beperkt en met de regelmatig heen en weer varende motorsloepen eenvoudig te overbruggen. Alle locaties zijn zodoende goed bereikbaar, een niet onbelangrijk voordeel voor de hardcore vogelaar op zoek naar zeldzaamheden.
Van de circa 55 eilanden en eilandjes zijn alleen de vijf grootste bewoond: St. Mary’s (het hoofdeiland met het administratieve centrum Hugh Town), St. Martin’s, St. Agnes, Tresco en Bryher. De totale bevolking bedraagt ruim 2200 personen, waarvan driekwart woonachtig op St. Mary’s, voor het merendeel in Hugh Town.
Afgezien van de rotsachtige kust bestaat het landschap grotendeels uit kleinschalige akkers en weiland, omringd door houtwallen van braam, meidoorn en laurier. De hoger gelegen delen kenmerken zich door een vegetatie van heide, afgewisseld met brem en varen. Op St. Mary’s en Tresco is ook wat kleinschalig bos te vinden en de tuinen van de eilandbewoners zijn een ware weelde van tropische en subtropische (geïmporteerde) planten. Gemotoriseerd verkeer is er op de eilanden niet of nauwelijks.

Kuifaalscholvers (foto; Toon Vernooij)

Stevige zuidwester
Zeevogels waren ons voornaamste reisdoel toen we op 14 augustus in Rotterdam klaarstonden om op de Eurostar naar Londen te stappen. De reis verliep iets minder soepel dan gehoopt: de Eurostar viel uit en het vervangende vervoer via Antwerpen kampte eveneens met technische problemen, maar uiteindelijk wisten we laat in de avond ons logeeradres in Penzance te bereiken. De weersverwachting voor de volgende dag gaf een stevige zuidwester van 5 à 6 Bft, dus we stapten ’s ochtends na een voedzaam Engels ontbijt hoopvol aan boord van de Scillonian III: zo’n bries moest toch op zijn minst wel een paar leuke soorten meebrengen. Daarin werden we niet teleurgesteld. Eenmaal buitengaats kwamen al snel de eerste jan-van-genten in beeld, een enkele grote jager, korte tijd later de eerste Kühls en grote pijlstormvogels en een onophoudelijke stroom noordse pijlstormvogels. Dat beloofde veel goeds voor de komende vijf dagen. Hieronder een impressie.

Sapphire
De geïsoleerde ligging ver van grotere landmassa’s maakt de eilanden tot een perfecte uitvalsbasis voor liefhebbers van oceanische zeevogels. Als gezegd waren de zeevogels het hoofddoel van onze reis (voor de najaarstrek van zangvogels was het ook nog te vroeg). De tweede helft augustus tot eind september is de beste periode om iets van de zeevogeltrek mee te krijgen. In dat opzicht is de faam van de eilanden ruimschoots verdiend: eenmaal buiten de luwte van de eilanden vliegen de zeevogels je letterlijk om de oren, en dat in aantallen waarvan wij in Nederland alleen maar durven dromen.
De dag na aankomst besteedden we aan een uitstapje naar de Eastern Isles, kale rotseilandjes die zich nauwelijks boven de branding verheffen en de thuishaven zijn van tientallen kuifaalscholvers, familiegroepjes grijze zeehonden en een enkele slechtvalk. We lieten ons op St. Martin’s aan land zetten om er bij stralend weer een mooie wandeling langs de kust te maken. Onderweg kwamen we onder andere regenwulp, tapuit en raaf tegen.
De dagen daarna maakten we twee pelagische tochten overdag en een tocht in de late namiddag en avond. Ons vervoermiddel was de Sapphire, een open motorsloep van 15 meter met een kleine stuurhut voorop, met voldoende ruimte voor ongeveer 30 passagiers. De tochten werden begeleid door Joe Pender, schipper en zeevogelaar, en Bob Flood, autoriteit op het gebied van zeevogels. Zij stelden de route vast, afhankelijk van waar de meeste kans op grote aantallen zeevogels was, en rekening houdend met de actuele weersomstandigheden.
Overdag hadden we vrij kalm weer met een matige zuidwestenwind kracht 3 tot 4, lichte deining en een afwisseling van zon en wolken. Perfect weer om rustig om je heen te kunnen kijken. Tijdens de avondtocht liet het weer zich echter van een heel andere kant zien: westnoordwestenwind kracht 7, deining tot 3 meter en vooral de eerste uren regen.

Noordse Pijlstromvogel (foto; Toon Vernooij)

Zeevogels en walvissen
Wat bij zeevogels het meest tot de verbeelding spreekt, is het wat geheimzinnige karakter. Hun leven speelt zich grotendeels ver buiten ons gezichtsveld af, op open zee en in broedkolonies op afgelegen eilanden. Ze vertonen zich bovendien maar sporadisch aan onze kust, meestal in de vorm van een moeilijk herkenbaar, kortstondig stipje aan de horizon. Nee, wie zeevogels van dichtbij en langdurig wil kunnen bekijken zal toch echt de zee op moeten en dat liefst zo ver mogelijk. Dat deden we dus ook. Met een lijstje van wenssoorten op zak…
Een van de meest algemene, soorten die we tijdens de eerste tocht al vrij snel tegenkwamen was de noordse pijlstormvogel. Ze broeden voornamelijk op eilanden her en der in de Ierse Zee (daar danken ze hun Engelse naam aan: Manx Shearwater, van het eiland Man) en voor de kust van Wales. Aanvankelijk zagen we enkelingen, maar al snel kwamen we grote groepen tegen, dobberend op het water in zogenaamde ‘rafts’, en we konden mooi observeren hoe ze hun voedsel duikend als kleine aalscholvertjes bij elkaar scharrelden. Maar écht mooi zijn ze natuurlijk pas als ze in sierlijke bogen over het wateroppervlak scheren. We konden er geen genoeg van krijgen.

Op ons verlanglijstje stonden echter nog drie andere ‘tubenoses’ waar we net iets meer gespitst op waren. Dus we veerden allemaal op toen we Bob Flood hoorden roepen: “Great Shearwater behind the boat!” Grote pijlstormvogel dus. En dat ‘grote’ mag je wat mij betreft zowel in letterlijke als figuurlijke betekenis opvatten. Het is inderdaad een van de grootste pijlstormvogels, in spanwijdte vergelijkbaar met zilvermeeuw, maar ook in leefwijze mag je hem gerust groot, of liever nog: groots, noemen. Hij broedt ver weg op het zuidelijk halfrond, op sub-antarctische eilanden in het zuiden van de Atlantische Oceaan, overwintert (in onze zomer dus) voor de oostkust van Amerika en trekt via de kust van Noordwest-Europa weer terug naar zijn broedgebied. Ga er maar aan staan! Overigens maakt zijn nauwe verwant de grauwe pijlstormvogel het nog bonter: die overwintert nog wat verder noordwaarts in de Atlantische en Stille Oceaan en broedt in het diepe zuiden, o.a. rond Nieuw-Zeeland. Bovendien draait hij er zijn vleugel niet voor om daarbij af en toe van oceaan te wisselen.
Enfin, de kreet van Bob wekte het nodige enthousiasme, ook omdat we wisten dat ‘grote pijlen’ er de gewoonte op nahouden schepen nieuwsgierig te volgen. We werden in dat opzicht niet teleurgesteld; herhaaldelijk hing er minutenlang een grote pijlstormvogel achter de Sapphire.
Een enkele keer naderde ook een grauwe pijlstormvogel ons bootje tot op korte afstand, maar die leek steeds te denken: “Hm, niks voor mij”, en vloog weer strak door.

Ik zou het bij al dat zeevogelgeweld bijna vergeten, maar ook de zeezoogdieren leverden een geweldige bijdrage aan de feestvreugde. Halverwege de ochtend werden we opgeschrikt door de luide kreet: “Blow!” Ex-hippies onder ons denken bij die term misschien aan heel andere dingen, maar in het zeewaarnemersjargon betekent het: walvis! En in ons geval waren dat er binnen een half uur zelfs vier! Vier gewone vinvissen, twee enkelingen en later een adult met kalf. Gewone vinvissen mogen in naam dan gewoon heten, maar als je zo’n reus op 50 meter van de boot aan de oppervlakte ziet – én hoort! – komen, is er weinig gewoons aan. Die enorme dampwolk, die met een onderaards klinkende zucht wordt uitgestoten, waarna in één soepele beweging achtereenvolgens blaasgat, rug en rugvin door de golven rollen, het is een onvergetelijk schouwspel. Zo dichtbij had ik het nooit eerder mee mogen maken. We waren er allemaal even stil van. Het determineren van vinvissen op open zee is overigens geen sinecure, want ze lijken onderling sterk op elkaar en je ziet nooit het hele dier. De zogenaamde ‘diving sequence’ samen met de grootte van het dier vormt het beste aanknopingspunt. Maar een ervaren waarnemer aan boord biedt natuurlijk nog meer uitkomst!

Grote Pijlstormvogel (foto; Toon Vernooij)

Stormvogeltjes
Waar we aan boord allemaal stiekem op hoopten waren de stormvogeltjes en wel één in het bijzonder: Wilsons stormvogeltje. Nu zijn stormvogeltjes – de kleine broertjes en zusjes van de stormvogels en pijlstormvogels – misschien wel het raadselachtigs van alle zeevogels. Er zijn soorten waarvan men tot op de dag van vandaag niet heeft kunnen achterhalen waar ze broeden en ook tijdens pelagische tochten lijken ze ineens vanuit het niets op te duiken. Dat laatste doen ze vooral als er vanaf de boot wordt ‘gechumd’. ‘Chum’ is een tamelijk onfris geurend mengsel van visafval en visolie dat beetje bij beetje overboord wordt gezet. Stormvogeltjes kunnen verrekte goed ruiken en komen eropaf, dat wil zeggen: als het meezit.
Het Europees stormvogeltje, dat overal langs de westkust van Groot-Brittanië en Ierland een vrij algemene broedvogel is, lag in de lijn der verwachting, maar zijn naaste verwant Wilsons stormvogeltje was een ander verhaal. Laatstgenoemde is een (zeer) algemene broedvogel van het sub-antarctische zuiden, maar verder naar het noorden toe steeds zeldzamer. Even ten zuiden van de Scillies worden ze echter jaarlijks in kleine aantallen waargenomen. En we troffen het de eerste dag: beide soorten lieten zich mooi zien, ook al bleven ze op enige afstand.
Wilsons onderscheidt zich van het Europees stormvogeltje door zijn iets grotere formaat, een lichte baan op de arm van de bovenvleugel, een effen ondervleugel (Europees heeft op de ondervleugel een opvallende witte baan) en in vlucht lange, voorbij het staarteinde uitstekende poten. Ook in gedrag verschillen ze nogal: Wilsons maakt glijvluchten met horizontaal gehouden vleugels en trippelt met hangende poten op het water (waarbij van dichtbij de gele zwemvliesjes soms te zien zijn), Europees heeft een snellere, vleermuisachtige vlucht en gaat regelmatig met omhoog gehouden vleugels (waarbij de witte baan op de ondervleugel goed zichtbaar is) kort op het water zitten.

Besluit
Ik zou nog eindeloos door kunnen gaan. Over de vele grote jagers die ons regelmatig vergezelden, de dolfijnen en bruinvissen, de noordse sterns, de meeuwen, het is allemaal even prachtig. Vanaf een boot genieten van het zeeleven, het is m’n lust en m’n leven. Je kunt vanuit Nederland mooie pelagische tochten maken, maar een verblijf op de Isles of Scilly tussen half augustus en eind september kan ik iedere (zee)vogelliefhebber zonder meer aanbevelen.

Ik spreek hierbij graag mijn dank uit aan Marko van Delta Safari, voor de perfecte organisatie en zijn immer goede humeur, en aan al mijn medereizigers. Ook dank aan Joe Pender en Bob Flood van Scilly Pelagics voor hun deskundige begeleiding tijdens de vaartochten. Ik kom zeker een keer terug…

Wilson Stormvogeltje (foto; Toon Vernooij)